Jeremiah 44

1) woord,

Namelijk des Heeren.

2) Migdol woonden,

Zie Exod. 14:2.

Ex 14.2

3) Tachpanhes,

Gelijk boven Jer. 43:7.

Jer 43.7

4) Nof,

Zie Jes. 19:13.

Isa 19.13

5) Pathros,

Zie Gen. 10:14.

Ge 10.14
6) heirscharen,

Zie 1 Kon. 18:15.

1Ki 18.15

7) kwaad,

Der straf.

8) vroeg op zijnde en zendende,

Zie boven Jer. 7:13.

Jer 7.13

9) toch deze gruwelijke zaak niet,

Hebreeuws, de zaak dezes gruwels.

10) kwaad

Der schuld, dat is, zonde.

11) zielen,

Dat is, tot uw eigen verderf, tegen uzelven, tegen uw leven, enz. Vergelijk Num. 16:38.

Nu 16.38

12) opdat gij u den man en de vrouw,

Dit alles, wil de Heere zeggen, zult gij veroorzaken door deze uwe boosheid; gij gedraagt u anders niet dan of gijzelf lust daartoe hadt om u zulks op den hals te halen; alzo in het volgende. Vergelijk boven Jer. 18:16.

Jer 18.16

13) kind en den zuigeling

Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 8:3.

Ps 8.2
14) uzelven uitroeit,

Of, ulieden [allen overblijfsel] uitroeit.

15) boosheden uwer vaderen,

Anders: kwaden; dat is, plagen, alzo in het volgende. Doch vergelijk Jer. 44:10.

Jer 44.10

16) zij gedaan hebben

Namelijk de vaders, koningen, enz. Anders: de plagen, die zij [de vijanden] geoefend hebben in uw land, het kwaad, dat zij daar bedreven hebben.

17) verbrijzeld [van hart],

Dat is, zij zijn niet vermurwd, noch gebroken van hart, zij hebben geen hartelijk berouw en leedwezen gehad, noch om genade gebeden; zie Ps. 51:19.

Ps 51.17

18) niet gevreesd,

Vergelijk Spreuk. 28:14, en boven Jer. 3:8.

Pr 28.14 Jer 3.8

19) aangezicht uwer vaderen gegeven heb.

Dat is, die Ik u en uwen vaderen klaarlijk en in het openbaar voorgelegd heb, opdat gij uwen wandel daarnaar zoudt richten.

20) aangezicht tegen ulieden stellen

Te weten mijn toornig aangezicht; alsof God zeide: Gelijk zij hun aangezicht hardnekkiglijk stellen tegen al mijne geboden, alzo zal Ik mijn aangezicht tegen hen stellen tot hun verderf; vergelijk Lev. 17:10, en Ps. 21:10.

Le 17.10 Ps 21.9
21) aangezichten gesteld hebben

Zie boven Jer. 42:15.

Jer 42.15

22) vervloeking,

Zie boven Jer. 42:18.

Jer 42.18
23) ontkome,

Hebreeuws, geen ontkome of overgeblevene, gelijk boven Jer. 42:17.

Jer 42.17

24) waarnaar hun ziel verlangt

Hebreeuws, waarnaar zij hunne ziel opheffen; zie boven Jer. 22:27.

Jer 22.27

25) ontkomen zullen.

Hebreeuws, de ontkomenen; te weten enigen vromen, die tegen hunnen dank in Egypte gevoerd zijn; of anderszins, die het God zal believen genadiglijk te bekeren en over te laten, om getuigen te zijn van de waarheid van deze zijne profetie‰n. Vergelijk onder Jer. 44:28.

Jer 44.28
26) ganselijk doen

Of, zekerlijk. Hebreeuws, doende doen.

27) hetgeen

Hebreeuws, woord, ding, zaak.

28) uit onzen mond is uitgegaan,

Dat is, wij zullen onze geloften volbrengen, zie Num. 30:2; Richt. 11:36, en onder Jer. 44:25.

Nu 30.2 Jud 11.36 Jer 44.25

29) Melecheth des hemels,

Zie boven de aantekening Jer. 7:18.

Jer 7.18

30) vrolijk,

Hebreeuws, goed; dat is, vrolijk. Zie Richt. 16:25.

Jud 16.25

31) zagen geen kwaad.

Dat is, ons wedervoer geen ongeluk of tegenspoed; zie Job 7:7.

Job 7.7
32) koeken,

Zie boven Jer. 7:18.

Jer 7.18

33) af te beelden,

Te weten zonderling en met moeite. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk smart en verdriet aandoen; waarvan voorts de afgodische beelden den naam hebben, omdat zij de mensen in smart en verdriet brengen; [zie 1 Sam. 31:9, en 2 Sam. 5:21], en wijders het woord, dat hier staat, genomen wordt voor zonderling afbeelden, en tot een afgod formeren; vergelijk Job 10:8. Anders, om haar te vereren; idem tot verdriet, bekommernis, en voorts tot medelijden te bewegen.

1Sa 31.9 2Sa 5.21 Job 10.8

34) zonder onze mannen?

Dat is, zonder wil en toelating, of gezelschap en hulp onzer mannen; alsof haar dat verschonen kon; door hare mannen versta haar echte mannen; gelijk Jer. 44:15,25.

Jer 44.15,25
35) zulks geantwoord hadden,

Hebreeuws, een, of het woord.

36) is het [niet] in Zijn hart opgekomen?

Dat is, heeft Hij het niet ter harte genomen, zodat Hij u daarom dus zwaarlijk gestraft heeft; vergelijk boven Jer. 7:31.

Jer 7.31
37) ontzetting,

Zie boven Jer. 18:16.

Jer 18.16
38) zij hebben toch met uw mond gesproken,

De vrouwen, zie boven Jer. 44:15, enz. Alsof de Heere zeide: Gij zijt deze zaak tezamen wel eens, de een zegt het, de ander doet het, gij helpt elkander. Anders: Gij en uwe vrouwen, gij hebt, enz.

Jer 44.15

39) vervuld,

Dat is, metterdaad volbracht.

40) ganselijk houden,

Hebreeuws, doende doen; dat is, zonder fout in het werk stellen, volbrengen.

41) zij hebben uw geloften

Uwe vrouwen.

42) volkomenlijk bevestigd

Hebreeuws, bevestigende bevestigd. Zie boven Jer. 35:14, met de aantekening.

Jer 35.14

43) volkomenlijk gehouden.

Hebreeuws, doende gedaan.

44) man van Juda in gans Egypteland

Dat is, mensen; zie Job 12:10, alzo in Jer. 44:27.

Job 12.10 Jer 44.27

45) Een afgebroken rede.

Een afgebroken rede in het eedzweren gebruikelijk; zie Deut. 1:35.

De 1.35
46) waken ten kwade

Of, wakker zijn; zie boven Jer. 1:11,12.

Jer 1.11,12

47) mannen van Juda,

Hebreeuws, alle man; zie boven Jer. 4:3.

Jer 4.3
48) van het zwaard ontkomen,

Hebreeuws, ontkomenen van het zwaard.

49) weinig in getal;

Hebreeuws, lieden van getal; zie Gen. 34:30; en vergelijk boven Jer. 44:14.

Ge 34.30 Jer 44.14

50) zijn,

Anders: waren, verstaande de ontkomenen.

51) weten,

Dat is, ervaren, vernemen, ondervinden; alzo in Jer. 44:29.

Jer 44.29

52) het Mijn of het hunne.

Hebreeuws, van mij, of van hen; dat is, dat van mij is uitgegaan, of hetgeen dat van hen is uitgegaan.

53) dit zal ulieden het teken zijn,

Dat in Jer. 44:30 verhaald wordt.

Jer 44.30

54) over u bezoeking zal doen;

Dat is, u straffen zal; zie Gen. 21:1.

Ge 21.1

55) zekerlijk over u bestaan zullen ten kwade;

Hebreeuws, bestaande, of oprijzende bestaan zullen.

56) Hofra,

Bij de heidense schrijver genoemd Apries, bij anderen Vafres. Deze was een kindskind van Farao Necho, gelijk Herodotus in zijn tweede boek betuigt.

57) ziel zoeken,

Die naar zijn leven staan; zie Exod. 4:19; 2 Sam. 4:8. Herodotus schrijft dat hij van zijn eigen onderdaan Amasis overwonnen zijnde, ten laatste den Egyptenaars, die tegen hem waren opgestaan, is overgeleverd en van henlieden verworgd. Enigen menen dat deze Apries den profeet Jeremia heeft laten ombrengen, misschien om deze profetie, en ter begeerte van deze boze Joden, wien hij hem mag hebben overgeleverd om te stenigen.

Ex 4.19 2Sa 4.8
Copyright information for DutKant